1 DECEMBER 1975. - Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.
Titel I: Inleidende bepalingen
Artikel 3. Bevoegde personen
De personen bevoegd om toezicht uit te oefenen op de naleving van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer en de ter uitvoering daarvan genomen reglementen, zijn :
1° het personeel van het operationele kader van de federale en de lokale politie;
1°/1 het personeel van het administratieve en logistieke kader van de federale en lokale politie voor wat de vaststellingen die gesteund zijn op materiële bewijsmiddelen die door bemande of onbemande automatisch werkende toestellen worden opgeleverd, betreft.
2° de ambtenaren en beambten van het Bestuur van het Vervoer te Land, van het Bestuur van de Verkeersreglementering en van de Infrastructuur, die met een mandaat van gerechtelijke politie belast zijn;
3° de ambtenaren en de beambten van de Regie der Luchtwegen, die met een mandaat van gerechtelijke politie belast zijn, binnen de grenzen van de luchthavens en van hun aanhorigheden;
4° de voor het toezicht op de openbare weg aangestelde personeelsleden, de wegeninspecteurs, vermeld in artikel 16 van het decreet van 3 mei 2013 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van bijzonder wegtransport, en personeelsleden die de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, en het verkeersveiligheidsbeleid, aanwijst;
5° de veldwachters, bedoeld in artikel 61 van het Veldwetboek, aangesteld door de deputaties van de provincieraden, binnen de grenzen van hun territoriale bevoegdheid;
6° het personeel aangesteld voor het bewaken en het bedienen van de in de openbare weg liggende bruggen, voor wat het verkeer op die bruggen en in de nabijheid ervan betreft;
7° het douanepersoneel bij de uitoefening van zijn dienst;
8° de officieren en agenten van de politie der spoorwegen, binnen de perken van hun territoriale bevoegdheid;
9° de conducteurs, controleurs en opzichters van de Algemene Dienst der Militaire Gebouwen, voor wat het gebruik van de militaire wegen betreft;
10° de eerstaanwezende ingenieurs-hoofden van dienst, de rijksingenieurs van Waters en Bossen, de brigadechefs en technische beambten van het Bestuur van Waters en Bossen, voor wat het verkeer op de boswegen van de Staat betreft;
11° het personeel van de Belgische militaire politie bij de uitoefening van zijn dienst, uitsluitend inzake de toepassing van artikel 4.1 tot 4.3;
12° het personeel van de maatschappijen voor gemeenschappelijk vervoer bij de uitoefening van zijn dienst, belast met een mandaat van gerechtelijke politie en uitsluitend inzake de toepassing van de artikelen 5 en de verkeersborden C5 met onderbord "Uitgezonderd 2+" of "3+", F17 en F18, 72.5 en 72.6, 25.1.2° en 6°, 62ter alsook 77.8.
13° de interveniërende leden van de openbare brandweerdiensten en van de diensten van de civiele bescherming op de plaats van de interventie, uitsluitend inzake de toepassing van artikel 4 en voor zover het in punt 1° bedoelde personeel niet op de plaats van de interventie aanwezig is.