4 MEI 2007. - Koninklijk besluit betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E.
Titel II. De vakbekwaamheid
Hoofdstuk 2. Het bewijs van vakbekwaamheid
Afdeling 3. Geldigheid van het bewijs van vakbekwaamheid
Artikel 9
§ 1. De overheid bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit betreffende het rijbewijs brengt op het rijbewijs aan voor welke categorie het bewijs van vakbekwaamheid geldig is. De geldigheid wordt als volgt bepaald :
1° het bewijs van vakbekwaamheid C is geldig voor het besturen van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C en C+E indien de bestuurder over een rijbewijs beschikt, geldig voor deze categorieën;
2° het bewijs van vakbekwaamheid D is geldig voor het besturen van voertuigen van de categorieën D1, D1+E, D en D+E indien de bestuurder over een rijbewijs beschikt, geldig voor deze categorieën.
§ 2. Indien de houder van een bewijs van vakbekwaamheid een rijbewijs behaalt voor één van de categorieën waarvoor het bewijs van vakbekwaamheid geldig is, wordt dit door de overheid bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit betreffende het rijbewijs aangebracht op het rijbewijs op het moment dat dit rijbewijs wordt afgeleverd.
Artikel 10
Het bewijs van vakbekwaamheid heeft een geldigheidsduur van vijf jaar en kan verlengd worden overeenkomstig de bepalingen van artikelen 13 en 13/1.
In afwijking van het eerste lid wordt de geldigheidsduur van het bewijs van vakbekwaamheid van de in artikel 5, § 1, 2° en artikel 5, § 2, 2° bedoelde bestuurders bepaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 73.
Artikel 11
Bestuurders die overeenkomstig artikel 5, § 1, 2° en artikel 5, § 2, 2° zijn vrijgesteld van het behalen van een getuigschrift van basiskwalificatie, maar die binnen de termijn bepaald in artikel 73 geen bewijs van vakbekwaamheid verkregen, kunnen het bewijs van vakbekwaamheid alsnog verkrijgen overeenkomstig de bepalingen van artikelen 13 en 13/1.