11 MEI 2004. - Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen.
TITEL I. DE RIJSCHOLEN
Hoofdstuk IV. Voorwaarden voor de erkenning van de rijschool, de exploitatievergunning van een vestigingseenheid en de goedkeuring van oefenterrein
Afdeling V. Onderricht
Artikel 20
De instructeur moet de leerling nauwgezet opleiden. Hij moet hem de kennis, de vaardigheden en het gedrag bijbrengen, die in de bijlagen 4 en 5 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijsen, als het om een begeleider gaat, in bijlage 7 bij het koninklijk besluit van 10 juli 2006, bepaald zijn.
De Minister of zijn gemachtigde kan de spreiding van de lessen in de tijd vastleggen.
Artikel 21
Het theoretische rijonderricht mag enkel worden gegeven door theorie-instructeurs die houder van een instructietoelating zijn, door stagiairs of door instructeurs die diensten verrichten op grond van de artikelen 6 en 7 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
Dit onderricht moet in de in de exploitatievergunning van een vestigingseenheid vermelde lokalen plaatsvinden.
De Minister kan een rijschool toestaan om aan groepen met verplaatsingsproblemen theoretisch rijonderricht te geven in lokalen, die haar voor die groepen ter beschikking gesteld worden.
Artikel 22
§ 1. Het praktische rijonderricht mag enkel worden gegeven door en onder toezicht van praktijkinstructeurs die houder van een instructietoelating zijn, door stagiairs of door instructeurs die diensten verrichten op grond van de artikelen 6 en 7 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
Het praktische onderricht van de manoeuvres vindt op een goedgekeurd oefenterrein plaats, behalve wanneer het gaat over het praktisch onderricht voor het besturen van voertuigen van categorie B. Voor de overige categorieën mag het plaatsvinden op de openbare weg aan het einde van de opleidingscyclus.
§ 2. Het praktische rijonderricht wordt verstrekt aan boord van een voertuig dat tot de categorie behoort waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd en dat in de exploitatievergunning van een vestigingseenheid en in de goedkeuring van het oefenterrein is vermeld.
Het voertuig moet naargelang zijn categorie aan de voorwaarden van artikelen 17 en 18 voldoen.
Aan gehandicapte personen die een dergelijk voertuig niet kunnen besturen, mag het praktische rijonderricht gegeven worden met een speciaal aan hun handicap aangepast voertuig, dat zijzelf of het in artikel 45 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bedoelde centrum leveren, en dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 18, § 1, 2° en § 5, en van artikel 19.
Het praktische rijonderricht van de voertuigen van de categorie G mag gegeven worden met een voertuig, geleverd door de kandidaat en dat beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 18, § 6, en artikel 19.
§ 3. De verplaatsingen op de openbare weg waarbij de leerling niet zelf achter het stuur plaatsneemt, komen niet in aanmerking voor de berekening van het aantal in artikel 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde lesuren.
Voor het praktische rijonderricht voor de categorie A1, A2 of A op de openbare weg moet de instructeur zelf op een voertuig van deze categorie plaatsnemen, of in een voertuig van de categorie B. Hij mag hoogstens twee kandidaten tegelijk onderrichten.
§ 4. In afwijking van paragraaf 2 :
1° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie A of A2 in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs A1;
2° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie A in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs A2;
3° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie C in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs C1;
4° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie D in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs D1;
5° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie C+E in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs C1+E;
6° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie D+E in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs D1+E;
7° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie B+E in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs B met code 96.
Artikel 22bis
De rijschool biedt binnen haar opleidingsaanbod minstens één opleidingspakket aan dat uit hoogstens 6 uren praktisch rijonderricht bestaat.
Artikel 22ter
De instructeur gebruikt het document en onderricht in de onderwerpen bedoeld in bijlage 5/1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, indien hij belast is met het onderricht van :
1° een kandidaat voor het rijbewijs geldig voor categorie A1;
2° een kandidaat voor het rijbewijs geldig voor categorie A2, die geen houder is van een rijbewijs geldig voor categorie A1;
3° een kandidaat voor het rijbewijs geldig voor categorie A, die geen houder is van een rijbewijs geldig voor categorie A2.
De instructeur belast met het onderricht van een kandidaat voor het rijbewijs geldig voor de categorie AM gebruikt het document en onderricht in de onderwerpen bedoeld in bijlage 5/2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Artikel 22quater
Het vormingsmoment, vermeld in hoofdstuk III/1 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006, mag alleen worden gegeven door instructeurs die in het bezit zijn van een geldige instructietoelating en die de volgende opleidingen hebben gevolgd:
1° de opleiding voor instructeurs die het vormingsmoment geven, vermeld in artikel 38bis, 1°, van dit besluit;
2° bijkomend de opleiding online lesgeven, vermeld in artikel 38bis, 2°, van dit besluit, als het vormingsmoment online wordt gegeven.
Artikel 22quinquies
Bij het geven van het vormingsmoment moeten de bepalingen van hoofdstuk III/1, afdeling 1, van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 worden nageleefd.