11 MEI 2004. - Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen.
TITEL I. DE RIJSCHOLEN
Hoofdstuk IV. Voorwaarden voor de erkenning van de rijschool, de exploitatievergunning van een vestigingseenheid en de goedkeuring van oefenterrein
Afdeling I. Voorwaarden betreffende de personen
Artikel 11
§ 1. In elke rijschool wordt een rijschooldirecteur aangesteld, die voldoet aan de in artikelen 12 en 13 gestelde voorwaarden en die verantwoordelijk is voor het verstrekte onderricht en ook voor de interne kwaliteitscontrole.
De rijschooldirecteur kan bij de uitoefening van zijn taken door één of meerdere adjunct-rijschooldirecteurs bijgestaan worden.
§ 2. De rijschooldirecteur of een adjunct-rijschooldirecteur waakt erover dat de opleiding van de kandidaat-bestuurders, van de begeleiders en van de stagiairs beantwoordt aan de voorwaarden van dit besluit. Hij moet de onder zijn toezicht staande stagiairs met de opdrachten van een rijschool vertrouwd maken en hen deskundig maken. Hij is verantwoordelijk voor de terbeschikkingstelling van de leslokalen, de oefenterreinen, het didactische materiaal en de lesvoertuigen.
De rijschooldirecteur kan zijn functie slechts in één enkele rijschool uitoefenen.
De rijschooldirecteur is de natuurlijke persoon houder van de erkenning of, indien de houder van de erkenning een rechtspersoon is, de natuurlijke persoon die haar vertegenwoordigt of één van de natuur lijke personen die, alleen of gezamenlijk, haar vertegenwoordigen, overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen.
§ 3. De rijschooldirecteur deelt onmiddellijk alle aangebrachte wijzigingen betreffende de personeelsleden, met name deze die een onverenigbaarheid zoals bedoeld in artikel 13 veroorzaken, mee aan de minister of aan zijn gemachtigde.
Elke wijziging wordt meegedeeld door middel van de fiche bedoeld in artikel 5, § 2, lid 2, 1° aan de minister of zijn gemachtigde.
§ 4. Elke rijschool doet een beroep op instructeurs die aan de voorwaarden van artikelen 12 en 13 voldoen.
Artikel 12
§ 1. De personeelsleden moeten aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° niet bij een in kracht van gewijsde gegaan gerechtelijke beslissing veroordeeld zijn:
a) wegens een in Boek II, Titel III, Titel VII, hoofdstuk V en VI, Titel VIII, hoofdstuk 1 en Titel IX, hoofdstuk I en II van het Strafwetboek bepaalde inbreuk;
b) wegens een inbreuk op de artikelen 30, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 37bis, 47, 48 of 49 van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wet betreffende de politie op het wegverkeer;
c) wegens een inbreuk op de bepalingen van dit besluit;
2° niet vervallen zijn of geweest zijn uit het recht om een motorvoertuig te besturen. Dit verbod is evenwel niet van toepassing bij uitwissing van de veroordeling of bij herstel in eer en rechten, op voorwaarde dat voldaan is aan de onderzoeken die de rechter zou kunnen opgelegd hebben in toepassing van artikel 38 van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wet betreffende de politie over het wegverkeer;
3° houder zijn van het vereiste brevet voor de uitoefening van de in artikel 24 bedoelde functie en de in § 2 bedoelde toelating, behalve voor de stagiairs en de instructeurs of directeurs die in België diensten verrichten op basis van de artikelen 6 en 7 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
De houder van een in artikel 24 bedoeld brevet II, III of V kan evenwel, in geval van overmacht en mits toelating door de minister of zijn gemachtigde, belast worden met de leiding van een rijschool gedurende een periode van hoogstens twee jaar te rekenen vanaf de kennisgeving van de toelating. Na afloop van deze termijn wordt de erkenning van rijschool door de Minister ingetrokken, als geen houder van een brevet I aangesteld werd;
4° voor de personen belast met het praktische rijonderricht, het medische onderzoek ondergaan hebben, dat bepaald wordt door artikel 43 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;
5° gedurende ten minste drie jaar houder zijn van een rijbewijs dat is afgegeven door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, ten minste geldig voor het besturen van voertuigen van de categorie B of van een evenwaardige categorie. De personen die het praktisch onderricht verstrekken van de categorieën B+E, C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D en D+E moeten bovendien houder zijn van een rijbewijs dat is afgegeven door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, ten minste geldig voor de categorie waarvoor zij het onderricht verstrekken. De personen die het praktisch onderricht verstrekken voor het besturen van voertuigen van de categorieën AM, A1, A2 en A moeten enkel houder zijn van een rijbewijs dat is afgegeven door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, geldig voor het besturen van voertuigen van de categorie A of een evenwaardige categorie.
6° voor de houders van een brevet I of III, houder zijn van een diploma, getuigschrift of brevet dat toegang verleent tot niveau A, B of C van het Vlaamse of federale overheidspersoneel, of van een bekwaamheidsattest dat of een opleidingstitel die toegang verleent tot de uitoefening van de functies van directeur van een rijschool of van theorie-instructeur op grond van artikel 15 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties, of een beroepservaring van ten minste zes jaar als rijschoolinstructeur kunnen aantonen.
7° de rijschooldirecteur bezorgt, een attest waaruit blijkt dat de rijschoolinstructeurs of leidinggevende personeelsleden aan de werden aangegeven en dat de nodige sociale zekerheidsbijdragen RSZ werden betaald. Voor de natuurlijke of rechtspersonen die opdrachten in zelfstandig verband hebben vervuld voor de rijschool, levert hij tevens het bewijs dat de opdrachten in zelfstandig verband werden uitgeoefend.
De gegevens hierboven vermeld onder punt 3° en 5° worden verondersteld reeds gekend te zijn door de administratie; in geval van nood zal deze bijkomende inlichtingen vragen aan de aanvrager.
De gegevens hierboven vermeld in punt 1° en 2° zullen door het bestuur zelf worden opgevraagd bij de bevoegde instanties; deze aanvraag kan op elektronische wijze gebeuren. Indien het bestuur deze documenten niet kan krijgen moet de aanvrager zelf instaan voor deze documenten.
De personen die de rijschool wettig vertegenwoordigen moeten aan de in 1° gestelde voorwaarden voldoen.
§ 2. De indiensttreding van een leidinggevend of onderwijzend personeelslid vindt plaats, nadat een directie- of instructietoelating door de Minister of zijn gemachtigde werd verleend behalve voor de personeelsleden die hun diensten verrichten in België op grond van de artikelen 6 en 7 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties..
Deze toelating wordt gegeven binnen de maand te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bewijs dat de aanvrager aan alle in § 1 bedoelde voorwaarden voldoet.
De Minister of zijn gemachtigde kan de termijn waarin hij zijn beslissing moet nemen, verlengen met één maand. Hij verwittigt daarvan de kandidaat.
Als de directie- of instructietoelating voor een volledige aanvraag niet binnen de termijn wordt gegeven, geldt het gebrek van beslissing als een beslissing van aanvaarding.
De directie- of instructietoelating wordt gematerialiseerd door een nationale code op het rijbewijs van de houder. Een bijzondere directie- of instructietoelating, wordt afgeleverd aan de personen die geen Belgisch rijbewijs kunnen verkrijgen volgens de bepalingen van artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs. In geval van intrekking of schorsing van de directie- of instructietoelating, wordt het rijbewijs hernieuwd, overeenkomstig artikel 49 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
De op het rijbewijs te vermelden codes zijn als volgt bepaald:
code 101 naast de categorieën B en G voor de houder van brevet I en III;
code 102 naast de categorieën B en G voor de houder van brevet III, die geen brevet I heeft;
code 103 naast de categorieën B en G voor de houder van brevet II;
code 103 naast de categorieën AM, A1, A2 en A voor de houder van brevet IV;
code 103 naast de categorieën B+E, C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D en D+E voor de houder van brevet V.
Artikel 13
Elke functie of betrekking in een erkend organisme voor technische controle van motorvoertuigen, die van tolk bij het theoretische examen inbegrepen, en de controlefuncties bedoeld in artikel 39 zijn onverenigbaar met elke functie of elke betrekking in een erkende rijschool.
Artikel 14
§ 1. De rijschooldirecteurs, adjunct-rijschooldirecteurs en instructeurs, die houder zijn van een directie- of instructietoelating, dienen een opleiding te volgen over de in § 2 bedoelde vakken, zodat op het einde van een cyclus van vier jaren voor de houders van brevet I of van drie jaren voor de andere personen elk vak is gevolgd. De inhoud van de opleiding wordt bij ministerieel besluit bepaald.
Deze opleiding duurt minstens twaalf uur.
In het jaar waarin ze hun brevet behalen, zijn de rijschooldirecteurs, adjunct-rijschooldirecteurs en de instructeurs vrijgesteld van deze verplichting. Zijn ook vrijgesteld de personeelsleden van een rijschool die hun diensten verrichten op grond van titel II van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
De rijschooldirecteur ziet erop toe dat elke adjunct-rijschooldirecteur en instructeur die onder zijn toezicht geplaatst is, de in deze paragraaf bedoelde opleiding volgt.
§ 2. De opleiding slaat onder meer op de volgende onderwerpen:
1° wijzigingen van de reglementering betreffende de verkeersveiligheid in de brede zin en verdieping van de in de bijlage 2 bepaalde examenleerstof;
2° begrippen en methodologie van de organisatie van het theoretische en praktische onderricht;
3° begrippen en maatregelen tot bevordering van de verkeersveiligheid en de mobiliteit in het kader van de duurzame ontwikkeling;
4° [ ... ] Opgeheven.
5° voor de houders van brevet I: economische en organisatorische aspecten van de exploitatie van een rijschool.
De opleiding die voor het verkrijgen van een ander brevet gevolgd werd, wordt niet meegerekend.
§ 3. De organisatoren van de in § 1 bedoelde opleidingsactiviteiten leveren aan de rijschooldirecteurs, de adjunct-rijschooldirecteurs en de instructeurs die de opleiding hebben gevolgd, een getuigschrift af waarvan het model door de Minister bepaald wordt. Het gevolgde aantal uren en de onderwezen onderwerpen worden erop vermeld.
Het getuigschrift wordt gedurende drie jaar bijgehouden door de rijschool waar de rijschooldirecteur, de adjunct-rijschooldirecteur of de instructeur tijdens hun opleiding hun functies vervullen.
§ 4. De Minister of zijn gemachtigde weigert de getuigschriften, als de opleiding niet de in § 1 bepaalde uren duurde of niet over de in § 2 bepaalde onderwerpen ging. Voor de getuigschriften die in het lopende of voorafgaande jaar geweigerd werden, dient de rijschooldirecteur, adjunct-rijschooldirecteur of instructeur binnen twaalf maanden na de kennisgeving van de weigering een vervangingscursus te volgen.
De Minister of zijn gemachtigde zal de rijschooldirecteur, adjunct-rijschooldirecteur of instructeur schriftelijk verwittigen van de weigering bedoeld in het vorige lid.